• bles·suur·tje

het blessuurtjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord blessure
    • Koevermans gooide zijn verlies en zijn blessuurtje gedecideerd op de hitte en op vermoeidheid. [1]
  • blessuretje (uitspraakvariant; schrijfwijze als de stomme e wél wordt uitgesproken)

het blessuurtjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord blessuur