• blaf·fend
vervoeging van: blaffen
verbogen vorm: blaffende

blaffend

  1. onvoltooid deelwoord van blaffen
  2. bezig met te blaffen
     Pas een hele tijd later klonk in de verte een politiesirene, gevolgd door het geluid van blaffende honden. Het schieten hield tot mijn grote opluchting snel hierna op. Een potje schieten hoort er voor de lokale rednecks in de woestijn kennelijk gewoon bij in het weekend.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers