binar
- bi·nar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
binar |
binaba |
binado |
volledig |
binar
- onovergankelijk (religie) een priester die op één dag die twee missen opdraagt
- overgankelijk een akker voor de tweede keer omploegen
- een wijngaard voor de tweede keer omspitten
- binar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española