• bi·nar
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binar
binaba
binado
volledig

binar

  1. onovergankelijk (religie) een priester die op één dag die twee missen opdraagt
  2. overgankelijk een akker voor de tweede keer omploegen
  3. een wijngaard voor de tweede keer omspitten