bijpraten
- bij·pra·ten
- samenstelling van bij bw en praten ww
bijpraten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bijpraten |
praatte bij |
bijgepraat |
zwak -t | volledig |
- zorgen dat je weer alles van elkaar weet nadat je elkaar een tijd niet gezien hebt
- De vriendinnen hadden elkaar gisteren nog uitgebreid gesproken, maar moesten vandaag toch weer een uur lang bijpraten.
- ▸ Dan kunnen wij samen hiernaartoe komen en met zijn allen een beetje bijpraten.[1]
- Het woord bijpraten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijpraten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be