man wordt bevrijd van zijn bezetenheid door Jezus Christus (zie het duiveltje dat uit zijn mond komt)
  • be·ze·ten·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord bezetenheid bezetenheden
verkleinwoord

debezetenheidv

  1. religieuze term waarmee wordt bedoeld dat iemand door de duivel of een boze geest (een demon) in bezit zou zijn genomen.
    • De priester wist de man te bevrijden van zijn bezetenheid. 
  2. te sterke betrokkenheid of bedrevenheid
    • De muzikant werkte met grote bezetenheid aan zijn compositie. 
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]