bezatten
- be·zat·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezatten |
bezatte |
bezat |
zwak -t | volledig |
bezatten
- wederkerend zich tot dronkenschap bedrinken
- De hele bende bezatte zich die nacht en er volgde een wild feest.
vervoeging van |
---|
bezatten |
bezatten
- meervoud verleden tijd van zich bezatten
- Wij bezatten ons.
- Jullie bezatten je.
- Zij bezatten zich.
- Wij bezatten ons.
- Het woord bezatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezatten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be