bezatte
- be·zat·te
vervoeging van |
---|
bezatten |
bezatte
- enkelvoud verleden tijd van zich bezatten
- Ik bezatte me.
- Jij bezatte je.
- Hij, zij, het bezatte zich.
- Ik bezatte me.
- aanvoegende wijs van bezatten
- verbogen vorm van zich bezat, voltooid deelwoord van zich bezatten
- Het woord bezatte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.