• be·zat·te
vervoeging van
bezatten

bezatte

  1. enkelvoud verleden tijd van zich bezatten
    • Ik bezatte me. 
    • Jij bezatte je. 
    • Hij, zij, het bezatte zich. 
  2. aanvoegende wijs van bezatten
  3. verbogen vorm van zich bezat, voltooid deelwoord van zich bezatten