bevroeden
- be·vroe·den
- In de betekenis van ‘begrijpen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- afgeleid van vroed (wijs) met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bevroeden |
bevroedde |
bevroed |
zwak -d | volledig |
bevroeden
- inergatief begrijpen, vermoeden
- Hij sprak die woorden uit, zonder te bevroeden hoe profetisch deze zouden zijn.
- Hij had kunnen bevroeden dat het geen zuivere koffie was.
- ▸ De achterkamer werd gedomineerd door een monsterlijk, ondateerbaar hemelbed met vier vergulde zuilen in Egyptische stijl waarop een baldakijn rustte van donkerrood fluweel, met geborduurde sterren van gouddraad. Wie zou in staat zijn te bevroeden hoeveel zuchten en gefluisterde geheimen er onder die sterrenstof waren blijven hangen?[3]
- Het woord bevroeden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevroeden" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "bevroeden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bevroeden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be