• be·voor·raad
  • vervoeging van bevoorraden: de stam zonder -d omdat de stam al op -d eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
bevoorraden

bevoorraad

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoorraden
    • Ik bevoorraad. 
  2. gebiedende wijs van bevoorraden
    • Bevoorraad! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoorraden
    • Bevoorraad je? 
vervoeging van: bevoorraden…
verbogen vorm: bevoorrade

bevoorraad

  1. voltooid deelwoord van bevoorraden
    • De stad werd goed bevoorraad. 
     Zij waren de dealers die de verslaafde hadden bevoorraad.[1]
stellend
onverbogen bevoorraad
verbogen bevoorrade

bevoorraad

  1. voorzien van alle benodigdheden
    • Een goed bevoorraad basiskamp bleek onmisbaar voor de expeditie.