bevissen
- be·vis·sen
bevissen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bevissen |
beviste |
bevist |
zwak -t | volledig |
- een water gebruiken om er vis te vangen
- 'De slag om de Jacobsschelpen' tussen de Franse en Engelse vissers is al lange tijd aan de gang. De Franse vissers mogen die dure delicatesse maar een beperkt aantal maanden bevissen, tussen 1 oktober en 15 mei. [2]
- De milieuorganisatie wil voorkomen dat het schip kwetsbare visgronden gaat bevissen. De activisten probeerden eerst te verhinderen dat een loods aan boord ging van de vistrawler. Toen dat mislukte, gingen ze voor het schip liggen. [3]
- Het woord bevissen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevissen" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Wilko Voordouw 28-08-18 Franse en Britse vissers voeren zeeslag om peperdure coquilles
- ↑ Tubantia 30-08-12 Greenpeace opent opnieuw aanval op Nederlandse vissersboot
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be