beugelen
- beu·ge·len
- In de betekenis van ‘een bal door een beugel rollen’ voor het eerst aangetroffen in 1424 [1]
- afgeleid van beugel met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beugelen |
beugelde |
gebeugeld |
zwak -d | volledig |
beugelen [3]
- onovergankelijk het beugelspel beoefenen
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord beugelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "beugelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beugelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).