bespeling
- be·spe·ling
- Naamwoord van handeling van bespelen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bespeling | bespelingen |
verkleinwoord |
de bespeling v
- het gebruikmaken van een sport faciliteit
- Hendry Bosch, voorzitter van de vertrouwenscommissie Bosch, stelt dat de samenwerking met Rietvogels goed verloopt. „In tegenstelling tot wat Rietvogels beweert zit het overleg niet muurvast, maar zijn beide clubs weer begonnen met gesprekken die er toe moeten leiden dat een efficiënte invulling wordt gegeven aan de bespeling van sportcomplex De Riet”, schrijft hij. [2]
- Het woord bespeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespeling" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 23-02-09 DVO’71 wil wel naar De Riet
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be