• ber·koe·nen

de berkoenenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord berkoen
    • Nog brengt men Krom-hout tot dé Scheeps-Timmeragie, als mede Berkoenen van veelerlei dikte en lengte, het welk dunne Takken of jonge : Bomen zyn, die tot Paal-werk en andere dingen gebruikt worden. [1]