Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·plakt
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van beplakken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel

Werkwoord

vervoeging van
beplakken

beplakt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beplakken
    • Jij beplakt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beplakken
    • Hij beplakt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beplakken
    • Beplakt! 
vervoeging van: beplakken…
verbogen vorm: beplakte

beplakt

  1. voltooid deelwoord van beplakken