• be·pakt
  • vervoeging van bepakken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
bepakken

bepakt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bepakken
    • Jij bepakt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bepakken
    • Hij bepakt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bepakken
    • Bepakt! 
vervoeging van: bepakken…
verbogen vorm: bepakte

bepakt

  1. voltooid deelwoord van bepakken
     De tweede dag was alles nog zwaarder dan de eerste dag. Mijn 18 kilo zware rugzak, bepakt met voedsel en water, voelde als lood op mijn rug.[1]
99 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be