benuttigen
- Geluid: benuttigen (hulp, bestand)
- be·nut·ti·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
benuttigen |
benuttigde |
benuttigd |
zwak -d | volledig |
benuttigen [1]
- overgankelijk zich ten nutte maken, zijn voordeel met iets doen
- Het woord benuttigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.