• be·nijd
  • vervoeging van benijden: de stam zonder -d omdat de stam al op -d eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
benijden

benijd

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benijden
    • Ik benijd. 
  2. gebiedende wijs van benijden
    • Benijd! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benijden
    • Benijd je? 
vervoeging van: benijden…
verbogen vorm: benijde

benijd

  1. voltooid deelwoord van benijden