benefiet
- be·ne·fiet
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘voorstelling ten bate van een goed doel (persoon of zaak)’ voor het eerst aangetroffen in 1830 [1]
- Ontleend aan Engels benefit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benefiet | benefiets |
verkleinwoord | benefietje | benefietjes |
- iets dat gedaan wordt voor het goede doel
- Met Stan speelt hij donderdag in Monty een benefiet voor de Hollandse meesters, nu die in eigen land weer uit de subsidieboot gevallen zijn. [4]
- Het woord benefiet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "benefiet" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "benefiet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ benefiet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Dirk Limburg 16 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be