• be·men·sen
  • Afgeleid van mens met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bemensen
bemenste
bemenst
zwak -t volledig

bemensen

  1. overgankelijk van het benodigde personeel voorzien
    • Gedurende de SamenLoop bemensen diverse teams een stand en houden ze acties om het doel te steunen. [1]
67 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[2]