belastingafdracht

  • be·las·ting·af·dracht
enkelvoud meervoud
naamwoord belastingafdracht belastingafdrachten
verkleinwoord

de belastingafdrachtv / m

  1. het geld dat men betaalt aan de belastingdienst
    • Mede om zijn vermogen veilig te stellen, verhuisde Kamprad in 1973 naar Denemarken. Omdat de belastingafdracht hem daar ook te gortig was, trok hij naar Zwitserland. Inmiddels is een groot deel van zijn geld ondergebracht in een familiestichting in belastingparadijs Liechtenstein. Sinds 2014 woont hij weer in Zweden. [1] 
    • Maar volgens PvdA-Kamerlid Mei Li Vos gaat het mensen niet alleen om de belastingafdracht, maar ook om zekerheid en bescherming bij het inleggen van geld. Buitenlandse gokbedrijven kunnen straks ook op de Nederlandse markt opereren, maar moeten eveneens voldoen aan de regels. Handhaving is belangrijk, zegt Vos. [2]