• be·gin·ne·lin·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord beginnelinge beginnelinges
verkleinwoord

de beginnelingev

  1. vrouw die aan iets nieuws begint; onervaren vrouw
     Ze hadden hun teleurstelling over de afwezigheid van Désiree opzij gezet en moedigden de beginnelinge aan.[1]
  1. Victoria Holt
    “Dochter van het verraad” (1991), Saga, ISBN 9788726484861