bedrieglijke bankbreuk

  • be·drieg·lij·ke bank·breuk

bedrieglijke bankbreuk

  1. (juridisch) een in Nederland strafbaar feit dat is gepleegd door een failliet die bijvoorbeeld schulden heeft verzonnen of bezittingen heeft verzwegen of weggeschonken of tegen een te lage prijs verkocht. Het niet in orde hebben van zijn boekhouding en bijbehorende bescheiden valt hier ook onder