• be·dil
vervoeging van
bedillen

bedil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedillen
    • Ik bedil. 
  2. gebiedende wijs van bedillen
    • Bedil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedillen
    • Bedil je? 



  • be·dil

bedil

  1. geweer