• be·de·klok
enkelvoud meervoud
naamwoord bedeklok bedeklokken
verkleinwoord bedeklokje bedeklokjes

de bedeklokv / m

  1. een klok die geluid wordt om gelovigen op te roepen tot het gebed
    • ‘t Werk begint met ‘t hazegrauwen, eindt met ‘t kleppen der bedeklok.[1] 
  1. De vlaschaard. Streuvels


enkelvoud meervoud
naamwoord bedeklok bedeklokke

bedeklok

  1. bedeklok