• be·dam·pen

bedampen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedampen
bedampte
bedampt
zwak -t volledig
  1. een voorwerp bedekken door er een damp op te laten neerslaan
    • De twee ronde stukken glas, elk een paar centimeter dik, schuurde hij ,,vele, vele honderden uren op de juiste manier over elkaar zodat er één bol en één hol werd, en liet de laatste ,,voor een symbolisch bedrag met aluminium bedampen. Verder ging zo'n ƒ100 op aan stellage en behuizing, en ƒ250 aan prisma en oculair. [2] 
    • Het was bij vertrek reeds zwaar bewolkt en de anders zo blauwe hemel zag onheilspellend donker. Tijdens ons ritje begonnen de regendruppels te vallen. Eerst sporadisch en amper genoeg om de ruitenwisser te kunnen gebruiken, hoe werkt die trouwens ook weer en waar staat de blazer om de ruiten niet te laten bedampen!? [3] 
74 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Michiel Hegener 26 oktober 2002 Het dak op om naar de sterren te kijken
  3. De Standaard 28/11/2013 om 19:57 door Katrien Schreurs VAE-Abu Dhabi: Storm in sympathie met de Filipijnen.
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be