• be·bloe·men
  • afgeleid van bloem (meel) met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en

bebloemen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bebloemen
bebloemde
bebloemd
zwak -d volledig
  1. (kookkunst) met meel of bloem bestrooien, vaak om aanbakken te voorkomen
    • Beboter en bebloem een springvorm (24 of 26 cm). Leg eventueel bakpapier onderin. Schep het appelmengsel door het deeg en stort alles in de springvorm.[1] 


  1. Roos Ouwehand 22 januari 2014 NRC