• be·bloem·de
vervoeging van
bebloemen

bebloemde

  1. enkelvoud verleden tijd van bebloemen
    • Ik bebloemde. 
    • Jij bebloemde. 
    • Hij, zij, het bebloemde. 
  2. verbogen vorm van bebloemd, voltooid deelwoord van bebloemen

bebloemde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bebloemd