• be·ar·bei·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bearbeiden
bearbeidde
bearbeid
zwak -d volledig

bearbeiden

  1. overgankelijk verouderd: bewerken
    • Wat ten laatste het derde deel der Theologia practica betreft, het is bekend, hoe Voetius dit als Politica ecclesiastica in een afzonderlijk werk heeft bearbeid.[1] 
  1. blz 39 De hedendaagsche schriftcritiek: in haar bedenkelijke strekking voor de gemeente des levenden Gods
    Abraham Kuyper
    Uitgeverij J.H. Kruyt, 1881