bazigheid
- ba·zig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bazigheid | bazigheden |
verkleinwoord |
de bazigheid v
- de mate waarin iemand autoritair gedrag vertoont
- In de studie werd een vergelijking gemaakt tussen de rolverdeling en dat wat de vrouw zelf vertelde over haar seksuele relatie. Daaruit bleek dat er een duidelijk verband was tussen de bazigheid van een vrouw en de hoeveelheid seks. 'Naarmate het aantal beslissingen waarbij de vrouw het laatste woord had steeg, verhoogde de tijd sinds de laatste seks zelfs met 100 keer', zei professor Michelle Hindin. [2]
- Het woord bazigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bazigheid" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 23 SEPTEMBER 2011 Bazige Afrikaanse vrouwen hebben tot 100 keer minder seks
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be