• baum·ärms·ten
Naar frequentie zeldzaam

baumärmsten

  1. overtreffende trap van baumarm
  • onbepaald (zonder lidwoord) - starke Deklination

baumärmsten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief mannelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) accusatief mannelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief meervoud overtreffende trap van baumarm
  • bepaald - schwache Deklination

baumärmsten

  1. bepaald genitief mannelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. bepaald datief mannelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. bepaald accusatief mannelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. bepaald genitief vrouwelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. bepaald datief vrouwelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. bepaald genitief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. bepaald datief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. bepaald genitief meervoud overtreffende trap van baumarm
  • bepaald - gemischte Deklination

baumärmsten

  1. onbepaald genitief mannelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald datief mannelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald accusatief mannelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald genitief vrouwelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald datief vrouwelijk enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald genitief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald datief onzijdig enkelvoud overtreffende trap van baumarm

baumärmsten

  1. onbepaald genitief meervoud overtreffende trap van baumarm