• bat·ten
  • uit het Engels

batten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
batten
batte
gebat
zwak -t volledig
  1. (sport) de wicket verdedigen bij cricket
  2. (sport) met de bat slaan bij cricket
  3. een lichaamsdeel met kompressen bevochtigen
38 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]