basispensioen
- ba·sis·pen·si·oen
- samenstelling van basis zn en pensioen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | basispensioen | basispensioenen |
verkleinwoord | basispensioentje | basispensioentjes |
het basispensioen o
- pensioen zonder aanvullingen
- ▸ Met name het plan voor een verplicht basispensioen waar alle werkenden aan mee zouden moeten doen stuit de zelfstandigen tegen de borst. "Mensen die ervoor kiezen om ondernemer te zijn moet je geen verplichte lasten opleggen", zegt Jerry Helmers van ZZP Netwerk Nederland.[1]
- ▸ Dit is het basispensioen (Algemene Ouderdomswet) voor iedereen die in Nederland woont. Boven de 65 heeft een alleenstaande recht op 1057,11 euro per maand en een echtpaar krijgt per partner 735,75 euro. Gepensioneerden die tussen hun 15de en 65ste niet in Nederland woonden, worden gekort. Voor elk jaar gaat er dan twee procent van af. De komende jaren zal die groep flink groeien, naar zo'n 600.000 mensen in 2020.[2]
- Het woord basispensioen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“Zzp'ers kritisch over hervorming” (Maandag 13 oktober 2014, 11:28), NOS
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“Het pensioen ABC: van aanvullend tot UPO” (Vrijdag 12 augustus 2011, 18:18), NOS