basisgebruiker
- ba·sis·ge·brui·ker
- samenstelling van basis zn en gebruiker zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | basisgebruiker | basisgebruikers |
verkleinwoord | basisgebruikertje | basisgebruikertjes |
de basisgebruiker m
- iemand die de beginselen van iets kan toepassen
- iemand die een taal op een beginners niveau beheerst
- ▸ De nieuwe Wet Inburgering gaat in. Gemeenten gaan inburgeringsplichtige nieuwkomers begeleiden. Iedereen krijgt een inburgering op maat. Het wordt onder meer mogelijk om het traject sneller te doen. Het taalniveau dat mensen moeten leren gaat een stap omhoog, het is nu A2 (basisgebruiker) en wordt B1 (onafhankelijke gebruiker).[1]
- Het woord 'basisgebruiker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Dit verandert in 2022: minder energiebelasting, rookruimteverbod en veel meer” (Donderdag 30 december 2021, 08:07), NOS