basisding
- ba·sis·ding
- samenstelling van basis zn en ding zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | basisding | basisdingen |
verkleinwoord | basisdingetje | basisdingetjes |
het basisding o
- iets dat heel essentieel is; iets dat behoort tot de eerste levensbehoeften
- ▸ "Het geld nemen we mee, zodat we daar ter plekke eten, drinken en andere spullen kunnen kopen", vertelt ze. "Denk aan de basisdingen: rijst, linzen, uien en dadels, maar ook verzorgingsproducten zodat ze zichzelf rein kunnen houden. We vinden het ook leuk om cadeautjes in te slaan, zodat ze die tijdens het Suikerfeest aan elkaar kunnen geven."[1]
- vaardigheid die behoort tot de beginselen, basisvaardigheden
- ▸ Stegeman had eerder Heracles Almelo onder zijn hoede en coachte het afgelopen seizoen in de eerste divisie. "Ik heb dit jaar een stap teruggedaan om heel veel basisdingen te leren. Het is voor mij heel erg leerzaam geweest."[2]
- ▸ Geen nerveuze toestanden zoals je weleens op televisie ziet. ’Martina zag dat de gespannen trekken uit Chantals gezicht grotendeels waren verdwenen. ‘Ze leren jullie vieren een paar basisdingen.[3]
- Het woord 'basisding' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Susan Sjouwerman“Ramadan begonnen, zij helpen anderen met maaltijden, cadeaus en sport” (06-05-2019), NOS
- ↑ Weblink bron “Grim na promotie: 'Ik heb best wat meegemaakt, maar dit gaat in de boeken'” (28-05-2019), NOS
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2