barste
- [1], [werkwoord]: bar·ste
- [2]: bars·te
barste
- verbogen vorm van de overtreffende trap van bar
- De barste passages had hij met wit papier overplakt: hij wilde het uit het kamp smokkelen en door een juffrouw in Rotterdam laten typen, en die zou erdoor geschokt kunnen worden. [1]
barste
- verbogen vorm van de overtreffende trap van bars
- De pieten zijn bang, erg bang. Maar dan komt de barste stem van de Hoofdpiet: 'Vooruit, bangeriken. Pak de zakken en ga naar de overkant.’ [2]
vervoeging van |
---|
barsten |
barste
- aanvoegende wijs van barsten
- Maar, dat de grond van onder het rijk dier dwingelandij dan barste, dat Gods donder losbuldere over 't hoofd, (…) [3]
- Wordt hetzelfde uitgesproken als barstte, de derde persoon onvoltooid verleden tijd van barsten, waardoor dit vaak, maar verkeerd, ook als "barste" gespeld wordt.
- Het woord barste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Goes van Naters, M. van derMet en tegen de tijd. Een tocht door de twintigste eeuw. (1980) Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam; ISBN 9029518081; p. 123; geraadpleegd 2016-02-15
- ↑ "El Macho" in: Lunterse Krant jrg. 12 nr. 45 (12 november 2011); p. 7 (8) kol. 4; geraadpleegd 2016-02-15
- ↑ Voght, J. de"Verbannen" (december 1915) in: Dietsche Warande en Belfort. nr. 2 (1919) A. De Bièvre, Brasschaat; p. 157; geraadpleegd 2016-02-15