• ban·li·eue
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord banlieue banlieues
verkleinwoord

de banlieuem

  1. buitenwijk die aan de rand van een grote stad ligt
     Vanavond is de wedstrijd Frankrijk tegen Albanië en daar wordt in heel Saint-Denis - waar de jongens wonen - naar uitgekeken. Met een zekere trots, want 25 procent van de voetballers in de Franse selectie komt uit een banlieue zoals Saint-Denis.[2]
     Kasiki is geboren in de Democratische Republiek Congo en op haar negende, na de dood van haar moeder, naar Parijs gestuurd waar ze in een banlieue bij haar oudere zus opgegroeide en katholiek werd opgevoed.[3]
  1. banlieue op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Harro Brouwer
    “De Parijse banlieue: kweekvijver van voetbaltalent” (15-06-2016), NOS
  3.   Weblink bron “Franse jihadiste keert vol spijt terug uit 'de hel' van IS” (10-01-2016), NOS