banketteren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: banketteren (hulp, bestand)
- IPA: /bɑŋkɛˈterə(n)/
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
banketteren | |
banket |
Woordafbreking
- ban·ket·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands banketeren; op te vatten als afleiding van banket met het achtervoegsel -eren[1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
banketteren |
banketteerde |
gebanketteerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
banketteren
- inergatief een feestelijke maaltijd gebruiken
- De gasten van de koningin gingen in het museum banketteren.
Gangbaarheid
- Het woord 'banketteren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.