bammen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bam·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bammen |
bamde |
gebamd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bammen
- inergatief klinken (van een luidklok)
- ▸ ⧖ Dat maakte hem plots stapelgek van weelde, 't was of hij nu de wereld had kunnen vermorzelen als een stekje; met een idioten lach liep hij de wenteltrappen af, boven zijn hoofd klepten de klokken, en hij draaide, draaide zonder eind, in het duister, voortgejaagd door den schrik dat hij zo in de eeuwigheid die wenteltrap zou aflopen, en nooit een uitkomst aan dien afgrond; maar hij hoorde nog duidelijk de klokken bammen en 't rumoer daarbuiten, en hij bevond zich weer op het plein, gestoten en gedragen door een onstuimigen stroom van mensen.[1]
Zelfstandig naamwoord
de bammen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bam
- ▸ Die paar overblijfboterhammetjes die ze mee naar school nemen, bieden lang niet genoeg voedingsstoffen voor opgroeiende kinderen. Als ze al opgegeten worden: vaak genoeg blijven de bammen tijdens de pauzes in de doos.[2]
Gangbaarheid
- Het woord bammen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Verzameld werk. Deel 1. : De Wandelende Jood” (1952), Uitgeversmaatschappij A. Manteau, Brussel, p. 61
- ↑ Weblink bron Roos Ouwehand“Overblijfkliekjes voor de koters” (7 september 2011) op nrc.nl