balanceer uit
- ba·lan·ceer uit
vervoeging van |
---|
uitbalanceren |
balanceer (...) uit
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbalanceren
- Ik balanceer uit.
- gebiedende wijs van uitbalanceren
- Balanceer uit!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbalanceren
- Balanceer je uit?
- Het woord balanceer uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.