• ba·lan·ceer uit
vervoeging van
uitbalanceren

balanceer (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbalanceren
    • Ik balanceer uit. 
  2. gebiedende wijs van uitbalanceren
    • Balanceer uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbalanceren
    • Balanceer je uit?