• ba·ken·de
vervoeging van
bakenen

bakende

  1. enkelvoud verleden tijd van bakenen
    • Ik bakende. 
    • Jij bakende. 
    • Hij, zij, het bakende. 



  • ba·ken·de
  1. Bijvoeglijk gebruik van het onvoltooid deelwoord van het Noorse werkwoord bake
Naar frequentie 54853
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud bakende - - - - - -
o enkelvoud bakende
meervoud bakende
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
bakende - - - - - -

bakende

  1. bakend

bakende

  1. onvoltooid (tegenwoordig) deelwoord van ase