bakende
- ba·ken·de
vervoeging van |
---|
bakenen |
bakende
- enkelvoud verleden tijd van bakenen
- Ik bakende.
- Jij bakende.
- Hij, zij, het bakende.
- Ik bakende.
- Het woord bakende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ba·ken·de
- Bijvoeglijk gebruik van het onvoltooid deelwoord van het Noorse werkwoord bake
Naar frequentie | 54853 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | bakende | - - - | - - - |
o enkelvoud | bakende | |||
meervoud | bakende | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
bakende | - - - | - - - |
bakende
bakende
- onvoltooid (tegenwoordig) deelwoord van ase