baantjerijden
- baan·tje·rij·den
- samenstelling van baantje zn en rijden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
baantjerijden |
||
onvolledig |
baantjerijden [1]
- (sport) op de ijsbaan heen en weer rijden
- Het woord baantjerijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.