baanderen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- baan·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- hypercorrectie van banjeren dat mogelijk van Maleis banjir stamt [1]
- nevenvorm van bandéren onder invloed van baan (?)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
baanderen |
baanderde |
gebaanderd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
baanderen
- inergatief onrustig heen en weer lopen, onverschillig lopen, banjeren
- «(Rotterdams) Ak genogt geflote en gebaanderd had, wier 'k d'r melig van en ging op de brits legge om te prebeere, of 'k niet een uurtje pitte kon.»[2]Toen ik genoeg gefloten en gebanjerd had, kreeg ik er genoeg van en ging op het bed liggen om te proberen of ik niet een uurtje slapen kon.
- «(Rotterdams) Ak genogt geflote en gebaanderd had, wier 'k d'r melig van en ging op de brits legge om te prebeere, of 'k niet een uurtje pitte kon.»[2]
- overgankelijk banderen, van dwarsstrepen voorzien
- ▸ De sperwer is een kleine roofvogel met korte, brede vleugels en een lange staart. De tekening is donkerbruin tot grijs van boven met een krachtig donker gebaanderde staart. De onderzijde is fijn gebaanderd.[3]
Gangbaarheid
- Het woord baanderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ baanderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Polletje Piekhaar” (1935)
- ↑ Weblink bron “Stand van de natuur in Amersfoort” (2011)