• baan·der
  1. (beroep) spinner in een touwslagerij
vervoeging van
baanderen

baander

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baanderen
    • Ik baander. 
  2. gebiedende wijs van baanderen
    • Baander! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baanderen
    • Baander je?