• büh·ne
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘toneel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bühne bühnen
bühnes
verkleinwoord

de bühnev

  1. (toneel) het podium in een theaterzaal waarop een artiest optreedt
    • De cabaretier is nauwelijks bekend in zijn woonplaats en heeft nooit op de bühne van de plaatselijke schouwburg gestaan. 
     Opperste concentratie in de coulissen van De Bond. Gespannen staan de leerlingen uit groep 8C van de basisschool Drie-eenheid maandagmorgen naar hun klasgenoten te kijken die op dat moment in de schijnwerpers staan. Als er al wat wordt gezegd, gebeurt dat op een fluistertoon die op de bühne niet te horen is.[2]
  • Voor de bühne
Alleen voor de show, om een bepaalde schijn te wekken
89 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]