• tussenwerpsel: IPA: /ɑɪ/
  • bijwoord: IPA: /eɪ/

ay

  1. ai, au
  2. ja
    «"Ay, that am I," quoth the jolly Butcher, "and why should I not be so?" [1] »
    "Ja, dat ben ik," zei de vrolijke Slager, "en waarom zou ik dat niet zijn?"

ay

  1. altijd, altoos


  1. Howard Pyle, The Merry Adventures of Robin Hood Chapter V 1883


ay

  1. maan
  2. maand