avonturieren
- avon·tu·rie·ren
- afgeleid van avonturier met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
avonturieren |
avonturierde |
geavonturierd |
zwak -d | volledig |
avonturieren [1]
- onovergankelijk op avontuur gaan, het geluk beproeven
- Het woord avonturieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.