• au·sen·te
  enkelvoud meervoud
mannelijk ausente ausentes
vrouwelijk ausente ausentes

ausente

  1. absent, afwezig
vervoeging van
ausentar

ausente

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentar
vervoeging van
ausentarse

ausente

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentarse
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentarse
  3. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentarse