ausente
- au·sen·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | ausente | ausentes |
vrouwelijk | ausente | ausentes |
ausente
- [1] distraído
vervoeging van |
---|
ausentar |
ausente
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentar
vervoeging van |
---|
ausentarse |
ausente
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentarse
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentarse
- gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ausentarse
- ausente in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española