• aus·dau·er
  • uit het Duits [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ausdauer
verkleinwoord

de ausdauerv

  1. uithoudingsvermogen, doorzettingsvermogen, taaiheid
     Als er één in staat is om te knokken dan is het Sjoukje, die een gigantisch uithoudingsvermogen heeft. Zij heeft een Ausdauer van twintig werkpaarden. Veel respect voor haar om door te gaan met het leven dat zij het mooist vindt.”[2]
     Hun scherpzinnige geest en gepolijste schrijfstijl zijn al decennia een toonbeeld van Ausdauer, klasse en jeugdigheid. Een voorbeeld dus voor elke journalist, zelfs als deze parlementariër is geworden.[3]
48 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[4]
  1. ausdauer op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Tom Tates
    “Sjoukje Hooymaayer ziet af van behandelingen tegen eierstokkanker” (12-04-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Michiel van der Gees
    “Minister maakt gehakt van Kamervragen PVV over NRC” (5 oktober 2011), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be