• au·men·ta·re

aumentare

  1. overgankelijk vermeerderen, verhogen, vergroten
  2. overgankelijk (van prijzen) opdrijven, opvoeren, doen stijgen
  3. onovergankelijk toenemen
  4. onovergankelijk (van prijzen) stijgen, omhoog gaan


vervoeging van
aumentar

aumentare

  1. eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van aumentar (modo subjuntivo/aanvoegende wijs)
  2. derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van aumentar (modo subjuntivo/aanvoegende wijs)