Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·dio·ka·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord audiokabel audiokabels
verkleinwoord audiokabeltje audiokabeltjes

Zelfstandig naamwoord

de audiokabelm

  1. elektrisch snoertje dat het geluidssignaal van het ene naar het andere apparaat vervoert.
    • Het geluid van de computer ging via een audiokabel naar de versterker. 
    • Een audiokabel heeft vaak tulpstekkertjes 

Gangbaarheid